Skip to main content

Daar staat ze, op het plateau voor de ingang van de grot. De maan staat hoog aan de hemel. In de verte ziet ze de oase. Daar heeft ze samen met de andere vrouwen bij de oude wijze vrouw een leven vol geluk geleefd. Het huis met de grote binnentuin vol bloemen en palmbomen. De magische put verborgen in het midden van het labyrint. Hoelang heeft ze er als meisje niet over gedaan om deze te vinden. Maar toen het haar eenmaal was gelukt, lukte het haar altijd feilloos, zelfs met haar ogen dicht.

Zo paradijselijk als de dagen waren, zo afgrijselijk waren de nachten. De eindeloze, ontelbare dromen waarin ze achterna werd gezeten door een monster uit de onderwereld. Zijn gebries en de penetrante geur van zijn honger naar haar. Het openen van haar mond om te schreeuwen om hulp en de door angst dichtgeknepen keel. Het wegrennen en steeds weer over haar eigen benen vallen. Het gegrijp en gegraai van armen om haar middel en de dikke natte ruwe tong langs haar hals vlak voor het moment dat ze eindelijk wakker schrok.

Aan het begin van deze avond heeft de oude wijze vrouw haar meegenomen naar haar kamer. ‘Kleed je uit, ik zal je wassen’ en vanaf dat moment is alles in stilte gegaan. En nu staat ze hier, naast haar, in een mantel met aan de onderzijde een labyrint in gouddraad gestikt en in haar rechterhand een dubbelzijdige bijl.

“Vanaf hier ga je alleen verder. Neem deze lantaarn mee, hij zal nog een tijdje blijven gloeien, maar waarschijnlijk niet lang genoeg. De rest van de weg zal je moeten volgen op je innerlijke kompas. Weet dat alles wat je nodig hebt, in jou aanwezig is. Zoek de stilte op en kijk naar binnen, dan vind je altijd de weg die de jouwe is. De strijd die binnen op je wacht, zal slechts één overwinnaar kennen. Maar zelfs als jij dat bent, zal je ook een groot verlies ervaren.”

Flitsen uit haar dromen schieten door haar heen. Zal zij nu oog in oog met hém komen te staan? Haar overvalt de stilte van het onvermijdelijke dat nadert. Ze neemt afscheid, buigt haar hoofd en stapt de grot binnen. Het is er vochtig en koel, ze ruikt de aarde en loopt de weg die ze te gaan heeft.

Langzaam dringt ze dieper de grot in. De gangen worden smaller en lager. Het licht van de lantaarn dooft precies voordat ze in een grotere ruimte komt. In het laatste schijnsel ziet ze nog net de gang aan de overkant. En dan is alles donker.

De woorden van de oude wijze vrouw komen naar boven. Weet dat alles wat je nodig hebt, in jou aanwezig is, ook al heb je lang niet weet van alles. Zoek de stilte op en kijk naar binnen, dan vind je altijd de weg die de jouwe is.” En dan doet ze wat ze geleerd heeft bij de vrouwen. Ze keert haar blik naar binnen en daalt af in haar binnenwereld.

Opeens is ze terug in de binnentuin en ziet ze het labyrint. Wat een avontuur was het om de put in het midden te vinden. En wat een magische aantrekkingskracht heeft deze op haar gehad. Terwijl ze terugdenkt aan al die paadjes zijn haar voeten in beweging gekomen. Ze doen precies was ze altijd hebben gedaan. Ze lopen het patroon om bij de put te komen en zo komt ze uit bij de gang aan de overkant. ‘Het klopte dus wat de oude wijze vrouw had gezegd. Zoek de stilte op en kijk naar binnen, dan vind je altijd de weg die de jouwe is.’

De gang aan de overzijde is zo laag en smal dat hij bijna haar hele lijf omsluit. Ze kan in het donker met handen en voeten de weg voelen. De wanden voelen zacht, zachter dan verwacht. Een groot contrast met de bijl in haar handen. Precies op dat moment dringt de geur in haar neusgaten. Haar hele lijf reageert op de penetrante lucht van zijn lust. Haar haren staan rechtovereind. Adrenaline schiet door haar aderen. Nu echoot ook zijn gehijg door de gangen. Er is geen ontsnappen meer aan. Ze is compleet omringd en doordrongen van hém.

En daar staat hij. De goudgele kleur van zijn ogen lichten op. Hij briest en  zijn lange tong likt langs zijn bek. Zijn brede kop gaat heen en weer, boven zijn oren steken kromme hoornen die haar in één keer kunnen doorboren. Ze kijkt naar de bijl in haar rechterhand, pakt hem steviger vast en ziet op dat moment de schittering van de gouden draden aan de zoom van haar mantel. Makkelijker had ze het hem niet kunnen maken. Ze kijkt omhoog en ziet zijn ogen strak op haar gericht.

Met soepele passen komt hij op haar af. Ze laat de mantel van haar schouders glijden en doet een stap opzij. Hij staat klaar om haar op zijn horens te nemen maar raakt haar mantel. Op dat moment doorklieft haar bijl in één lange haal zijn hals. Zijn warme bloed spuit op haar lijf. Bij iedere hartslag gutst het op de vloer. Ze hoort de laatste lucht uit zijn longen gorgelen. Zijn harige kop valt op de grond en rolt voor haar voeten. Zijn ogen zijn in een laatste waanzinnige blik op haar gericht en zijn tong steekt ver uit zijn bek. Ze kijkt naar zijn mannenlijf dat er nu levenloos bij ligt. Een traan rolt over haar wang. En dan wordt het stil.

Een stilte die de hele ruimte vult. Een stilte waarin zij voor het laatst één is met alles hier in deze ruimte. De kop van het monster dat haar zoveel nachten heeft achtervolgd. Het mannenlijf en zijn bloed op de donkere aarde. Het is stil. Een stilte die ze niet kent en waar ze al die nachten zo naar verlangd heeft.

Ze blijft nog een poosje staan totdat ze voelt dat het tijd is om terug te keren. Ze schuift zijn kop weg, pakt haar mantel, en laat de gouden draden  haar pad verlichten. Eenmaal buiten staat ze op het plateau voor de grot. Het bloed vermengd met aarde plakt op haar lichaam. Ze ziet de zon langzaam opkomen in de ochtendschemering. Iedere minuut, iedere ademhaling en iedere klop van haar hart beweegt met het oplichten van een nieuwe dag.